Bijvoorbeeld:

  • als het licht niet goed door de pupil in het oog valt vanwege een medische aandoening of een beschadiging van het hoornvlies;
  • als het netvlies is aangetast en de staafjes en kegeltjes niet meer (goed) functioneren;
  • als de oogzenuw is beschadigd, dus signalen niet juist of onvolledig worden doorgegeven naar de visuele schors in de hersenen;
  • als de visuele schors in de hersenen beschadigd is.

Aandoeningen op verschillende niveaus van het visuele systeem leiden dus tot verschillende visuele beperkingen. Indien het netvlies is aangetast, kan dit in sommige gevallen en in het vroege stadium van de aandoening leiden tot een verlies van het centrale gezichtsveld en/of een verlies van het perifere gezichtsvermogen. Verlies van het centrale gezichtsvermogen wordt vaak gekenmerkt door een onvermogen om gedetailleerde informatie waar te nemen. In plaats daarvan moet het perifere gezichtsveld worden gebruikt om informatie waar te nemen waardoor het gezichtsvermogen niet optimaal zal zijn.

Anderzijds zal een aandoening die het perifere gezichtsveld aantast, leiden tot een zeer smal en beperkt gezichtsveld (kokervisus). Iemand met perifeer gezichtsverlies kan dingen relatief duidelijk zien met zijn centrale gezichtsveld (bv. straatnaambordjes), maar hij zal dingen aan zijn zijkant niet zien. Door zijn hoofd te draaien en ogen te bewegen kan hij met het resterende perifere gezichtsveld proberen een totaalbeeld waar te nemen.

In de context van het begeleiden van een loper met een visu- ele beperking is het niet van belang te weten welke medische aandoening de oorzaak is van de visuele beperking. Oogheel- kundige aandoeningen kunnen zich op veel manieren en in veel stadia manifesteren en is de informatie daarover is niet van belang voor het begeleiden van een loper. Bij het begelei- den van een loper met een visuele beperking is het belangrijk om te weten of de loper nog restvisus heeft. Restvisus is het bruikbare visus dat iemand met een visuele beperking nog heeft. Het is ook belangrijk te weten welke visuele functies zijn aangetast en wat er resteert van het gezichtsvermogen. Het doel is aan te geven welke mogelijkheden er zijn om het beperkte gezichtsvermogen te gebruiken bij het hardlopen. Zo kunnen de loper en de begeleider samen beoordelen wat de belemmeringen in de omgeving zijn die het zelfstandig hard- lopen lastig of onmogelijk kunnen maken. Natuurlijk zijn er ook lopers zonder restzicht die volledig blind zijn.

Visuele functies en beperkingen

Verschillende visuele functies die het hardlopen kunnen be- invloeden indien zij aangedaan zijn, worden hieronder kort genoemd. Andere visuele functies, zoals kleurwaarneming, zijn minder relevant. Belangrijk is dat in veel gevallen van een visuele beperking niet één functie is aangetast, maar een combinatie van functies.

  • Gezichtsscherpte
    Als er problemen zijn met de gezichtsscherpte is het gezichts- vermogen verminderd of afwezig, vooral op grotere afstand. Details kunnen worden gemist en het kan moeilijk zijn om op een specifiek doel te focussen (bv. verkeersbord, tegenliggers).
     

  • Diepteperceptie
    Moeilijkheden met het zien van diepte maken het voor de lo- per moeilijk om afstanden in te schatten (bv. hoe ver hij verwijderd is van mensen en voorwerpen). Het op- en afstappen van trappen en stoepen kan een bijzondere hindernis zijn.
     

  • Eén functioneel oog en één slechtziend of blind oog
    Iemand met één oog dat veel slechter is dan het andere oog kan soms een voorwerp of persoon die van de aangedane zijde nadert pas heel laat opmerken (bv. een auto). Het kan ook de diepteperceptie verstoren.
     

  • Gezichtsvelduitval
    Het gezichtsveld is het beeld dat bekeken kan worden zonder hoofd of ogen te bewegen. Het kan zijn dat er perifeer gezichtsvelduitval is. Met andere woorden, de omgeving van het gezichtsveld wordt zwart en de persoon ziet alsof het door een buis gaat. Er is dan een gebrek aan overzicht over de omgeving en dat belemmert de mobiliteit en bewegingsvrijheid.
     

  • Verlies van het centrale gezichtsveld
    In dat geval is alles wat zich in het centrum bevindt niet zicht- baar. Gezichten en voorwerpen die zich voor de loper bevinden, worden niet herkend. Er is veel verbale uitleg nodig om veilig te kunnen lopen met iemand met deze vorm van gezichtsvelduitval. Zij moeten vertrouwen op hun (meer wazige) perifere zicht voor hun waarnemingen. Daardoor kan het bij mensen met centraal gezichtsverlies lijken alsof ze naar iets anders kijken dan waar ze in werkelijkheid naar kijken.
     

  • Lichtgevoeligheid
    Voor mensen met lichtgevoeligheid is het moeilijk om (fel) licht in de ogen te verdragen en het kan zelfs pijnlijk zijn. Ver- mijd zo veel mogelijk om in de richting van direct zonlicht en een opkomende/ondergaande zon te lopen. Zorg ervoor dat de loper een zonnebril en een pet heeft. Het is ook mogelijk dat een loper met deze aandoening last krijgt van hardlopen in een bos of tussen gebouwen, omdat de aanpassing aan snelle wisselingen van licht en donker moeilijk kan zijn. Houd hier rekening mee met het plannen van de route.

Ten slotte kan verlies van het gezichtsvermogen de stabiliteit en het evenwicht beïnvloeden. Het visuele systeem “ziet” niet alleen, maar geeft de hersenen ook informatie over de positie van het lichaam in de ruimte. Dit is belangrijk voor het evenwicht van het lichaam en het vermogen om de houding te corrigeren als dat nodig is om het evenwicht te bewaren. Een handige manier om dit als ziende persoon te ervaren is om met de ogen dicht op één been te lopen of te staan. Mensen met een visuele beperking hebben de neiging zich op dezelfde manier te bewegen als ziende mensen met gesloten ogen.

Samenvattend is het belangrijk dat de loper en de buddy elkaar kennen en weten welke visuele functie er nog kan worden gebruikt. Dit zal helpen om te bepalen waar de begeleiding van de buddy nodig is. De buddy moet zich proberen in te leven in de beperkingen(en) van de loper en steeds alert zijn om te anticiperen op mogelijke gevaarlijke situaties tijdens het hardlopen.